19.7.06

Het ongeluk in de stomerij.

Het moet 1948 of 1949 zijn. Ik zit bij meester van Acht in de klas. De laatste les, altijd zingen. De bel gaat, ik kan huis. Er loopt achter de school 'n 'sjmaal paedje' naar de Antoniusstraat. Dat was het favoriete weggetje naar huis. Er lagen daar veel boomgaarden en je kon altijd wel aan de 'appele en keerse' goan. Je stak de Antoniusstraat over en bij Hobus liep het paadje verder tot bij Camp, een boerderij op de Walk. Nog een klein stukje, langs Meeuwis, de garage Janssen en de boerderij Elshof. Ons huis was het laatste huis van Heitse. Vriendjes waren er in de buurt niet, er waren geen kinderen. Polly, onze waakhond, liep zoals altijd zenuwachtig op en neer. Hij kon niet anders, het was een kettinghond. Ik loop langs de zijgevel naar de ververij. Mam heeft weer kippen geslacht, want er zaten bloedspatten op de ververijmuur. Die stomme dieren liepen zonder kop altijd rond en dat bloed spatte overal heen tot ze door de poten zakten. Daar komt mijn moeder aan. Ze doet vreemd en zegt: Pap heeft een ongeluk gehad. Hij is net naar het ziekenhuis gebracht. Dadelijk ga ik met de bus naar Roermond hem opzoeken. Je kunt niet mee.
Tot zover mijn herinneringen over dat ongeluk. Het bloed is me altijd bijgebleven.
Wat was er gebeurd? Pap was in de ververij aan het werk. Plotseling ontplofte er iets en er ontstond brand. Ook de kleren van pap vatten vlam. De ververij stond in een mum van tijd vol dikke rook. Mijn vader moest weg uit dat vertrek, hij sloeg een ruit in, om buiten te komen. Het lukte, hij rolde over de grond en de brandende kleren doofden. Toen bemerkte hij dat hij bloedde. Hij had zijn pols doorgeslagen, een slagaderlijke bloeding. Het bloed spoot naar alle kanten.
En hier kan ik niet verder met mijn verhaal. Wie heeft hem gevonden? Wie heeft de bloeding afgebonden? Hoe is hij in het ziekenhuis terecht gekomen en wel in het Academisch Ziekenhuis in Utrecht? Ik weet wel dat dit ongeluk dramatische gevolgen heeft gehad voor ons gezin en ook voor het bedrijf. Mam moest de zaak gaan runnen. We hadden2 knechten, Wayen uit Heytse en een colporteur uit Roermond. Dat was een gladde prater en was erg geschikt om mensen over te halen hun kleding te laten stomen. Mam heeft me later verteld dat die man niet te vertrouwen was. Hij verkocht zelfs de kleren die hij bij de mensen ophaalde.
Intussen lag Pap in Utrecht. Ze hebben zijn hand kunnen redden, maar doordat de pezen in de hand door gesneden waren en weer aaneen werden gehecht, waren die te kort en pap kon zijn vingers niet meer recht. Uit het ziekenhuis kwam een andere vader. Een lusteloos iemand, nergens meer zin in. De zaak heeft nog 10 jaar bestaan. Toen was 't afgelopen.